Henk-Jan Hoekjen Architectuur heeft maatschappelijke relevantie
in: Het Architectenboek - 2003 - uitgave Inside Information, Epe

Kees van der Hoeven is sinds januari 2002 voorzitter van de Bond van Nederlandse Architecten (BNA). De voorman van het Nederlandse architectengilde heeft een duidelijke mening over de stand van zaken in de hedendaagse architectuur, en schroomt niet deze naar voren te brengen: "De hedendaagse architectonische avant-garde heeft te weinig oog voor de gebruikers van hun ontwerpen."

"Wie schrijft die blijft". Kees van der Hoeven gooit meteen bij aanvang van het gesprek de knuppel in het hoenderhok. Hij loopt naar de riante boekenkast in zijn Wassenaarse onderkomen en wijst met een ironische blik op een rij boeken. "Dit zijn de werken die de laatste jaren geschreven zijn door enkele vooraanstaande Nederlandse architecten. De trend werd gezet door Rem Koolhaas. In navolging van zijn bekende publicaties Delirious New York: A Retroactive Manifesto for Manhattan en SMLXL gingen ook architectenbureaus als MVRDV en UN Studio boeken uitgeven." De schrijfwoede van de hedendaagse toparchitecten is volgens Van der Hoeven exemplarisch voor de huidige stand van zaken in de Nederlandse architectuurwereld. "Het werk van een architect bestaat in principe uit drie stappen: het ontwikkelen van een concept dat als oplossing kan dienen voor een maatschappelijk vraagstuk, het genereren van nieuwe ruimtes en beelden die inhoud geven aan dat concept, Žn het op dusdanige wijze overdragen van deze beelden dat het concept ook fysiek gerealiseerd kan worden. De topbureaus zijn blijkens hun recente publicaties vooral geinteresseerd in die eerste twee aspecten van het architectenvak."

Epigonisme
De voorzitter van de BNA waarschuwt tegen de gevolgen van deze aanpak. "Er ontstaat tegenwoordig al snel epigonisme. Jonge architecten vestigen hun aandacht in navolging van de grote namen ook alleen nog maar op de eerste twee aspecten van het architectenvak. Zij richten zich in toenemende mate op het ontwikkelen van de meest fantastische concepten, zonder dat zij zich nog bezig houden met de vraag of gebruikers uberhaupt kunnen functioneren in dergelijke neo-moderne structuren." Van der Hoeven introduceerde hiervoor in het verleden de term 'hit and run-architectuur': "Enkele jaren geleden heb ik deze problematiek aan de orde gesteld in een artikel op de opiniepagina van het NRC Handelsblad. Ik plaatste in dit stuk kanttekeningen bij de ontwerpen van enkele jonge architecten. Ik verweet hen onder meer dat zij in hun werk niet voldoende rekening houden met het feit dat mensen moeten kunnen functioneren in een gebouw. Mijn betiteling van deze ontwerppraktijken als 'hit and run-architectuur' werd mij trouwens niet door iedereen in dank afgenomen."

Van der Hoeven wordt vaak voor de voeten geworpen dat hij een ouderwetse opvatting van architectuur huldigt. De BNA-voorzitter vertelt over een discussie die hij hierover eens voerde met een van zijn voorgangers als voorzitter bij de BNA. "Carel Weeber zei daar tegen mij: 'goede architectuur lekt'. Hij wilde hiermee aangeven dat de toppers uit de architectuurgeschiedenis hun bekendheid vaak te danken hebben aan andere criteria dan het gebruiksgemak van hun ontwerpen." Niettemin blijft Van der Hoeven strijden voor zijn eigen architectuuropvatting. Hij verwijst hierbij onder meer naar het werk van Herman Hertzberger, die altijd gewerkt heeft vanuit de gedachte dat architectuur ook een bijdrage kan leveren aan het realiseren van maatschappelijke doelen."Ik voel me over het algemeen aangetrokken tot architecten die de dienstbaarheid van architectuur aan de maatschappij niet uit het oog verliezen. Deze insteek is mijns inziens ook nu nog altijd relevant. Het beroemde Centraal Beheer-kantoor van Hertzberger functioneert natuurlijk nog altijd uitstekend."

Ideologie
De losjes associerende Van der Hoeven haalt het gedachtengoed van enkele moderne filosofen aan om zijn standpunt te verhelderen. "Hertzberger is voor de nieuwe generatie passé omdat zijn werk ideologisch geinspireerd is. Onder de invloed van het post-modernisme van filosofen als Jean-Francois Lyotard en Jacques Derrida is het begrip 'ideologie' de laatste jaren verdacht geworden. Deze Franse filosofen propageren de gedachte dat er in de objectieve werkelijkheid geen vaststaande waarden gevonden kunnen worden. Het paradoxale van deze stroming is dat de postmodernisten hun eigen richtlijn wel degelijk als vaststaand beschouwen." In de moderne architectuur is volgens Van der Hoeven iets soortgelijks aan de hand: men is onder invloed van de postmoderne 'ban-de-ideologie'-gedachte zo krampachtig bezig de maatschappelijke relevatie van architectuur te ontkennen, dat vergeten wordt dat architectuur per definitie bedoeld is voor de mens. "Gebouwen moeten minimaal een gevoel van veiligheid teweegbrengen bij de gebruiker", aldus Van der Hoeven. "De moderne architectuur stelt juist deze functie van architectuur ter discussie. Met het gebruik van glazen vloeren - erg populair bij jonge architecten - wordt het gevoel van beschutting bij de mens teniet gedaan. Ik vind dat niet kunnen. Een gebouw moet ten allen tijde ook in dienst staan van de gebruiker."

De verminderde aandacht voor de gebruiker is niet alleen een ontwikkeling in de hedendaagse architectuur. Op het gebied van kantoorinrichting is eenzelfde trend waarneembaar. Van der Hoeven refereert in dit opzicht aan opkomst van de wisselwerkplek. "Ik ben fel tegen de voortschrijdende anonimisering van de werkplek", vertelt de BNA-voorzitter. "Een kantoormedewerker maakt bijna een derde deel van zijn leven gebruik van zijn werkplek. Dan is het erg belangrijk dat deze plek prettig en efficient is." De opkomst van de wisselwerkplek leidt volgens critici tot een gevoel van onbehagen bij de gebruiker. Van der Hoeven sluit zich aan bij deze kritiek "Men komt er in veel organisaties ook alweer van terug. Dit concept leidt bijvoorbeeld tot een zekere mate van concurrentie onder het kantoorpersoneel. Werknemers gaan steeds vroeger naar hun werk, om maar te kunnen beschikken over dat ene prettige grote bureau. Dat deze onderlinge concurrentie niet bevorderlijk is voor de onderlinge sfeer op het kantoor behoeft geen betoog."


Kubieke kantoorruimte
De afkeer van de wisselwerkplek betekent niet dat de BNA-voorzitter zich niet bewust is van de noodzaak de moderne werkplek kostenefficient in te richten. "Zoals ik al zei moet de architect voortdurend bezig zijn nieuwe antwoorden te formuleren op maatschappelijke vraagstukken. Om tegemoet te komen aan de vraag naar een flexibele werkplek die niettemin rekening houdt met de menselijke behoefte aan een persoonlijke plek, heb ik een kubieke kantoorruimte ontworpen met een afmeting van 2 meter 26 in het vierkant - een door Le Corbusier gepropageerde maat die is vastgesteld op basis van de menselijke ruimtebehoefte. Met deze afmeting kom je tegemoet aan de eisen die er aan een moderne werkplek gesteld worden, terwijl tegelijkertijd iedere medewerker kan beschikken over een eigen werkplek. Doordat de kubus verrijdbaar is, is het ook nog eens een erg flexibel concept." Maar is het ook toepasbaar in de praktijk? "Ik heb er zelf een tijd in gewerkt en kan dus uit eigen ervaring melden dat deze werkplek optimaal functioneert. Het is een veel betere oplossing dan de anonieme werkplekken die tegenwoordig in zoveel kantoorgebouwen worden toegepast."

Van der Hoevens bemoeienis met kantoorarchitectuur gaat verder dan het vormgeven van de kubieke kantoorunit. Hij heeft daarnaast een tweetal opmerkelijke kantoorgebouwen ontworpen: de uitbreiding van het pand van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat in Den Haag en het nieuwe kantoor van de Belastingdienst in Roermond. Bij beide projecten betrok Van der Hoeven de mening van de gebruikers in het uiteindelijke ontwerp. "In de uitbreiding van het Ministerie van V&W heb ik gekozen voor een afwijkende ruimte-indeling. Ik moest mij natuurlijk houden aan de vaste stramienmaat van 1,80 meter over de lengte van het gebouw. Om deze kantoorcellen niettemin een grotere mate van flexibiliteit te geven, heb ik om de twee celkantoren een inpandig kamertje gemaakt dat gebruikt kan worden voor concentratiewerk, telefoongesprekken en dergelijke. Voordat het ontwerp werd gerealiseerd hebben we een dergelijke kantoorcel schaal 1 op 1 nagebouwd en op het Ministerie geplaatst, zodat de ambtenaren het concept met eigen ogen konden zien. Op deze wijze heb ik de gebruikers betrokken bij het ontwerp. Dat dit in goede aarde viel, blijkt onder meer uit het feit dat het pand - vanwege de vorm - al snel de bijnaam 'de Saxofoon' kreeg. Het is altijd een goed teken wanneer gebruikers een bijnaam verzinnen voor een gebouw. Hierin komt een zekere betrokkenheid met het pand tot uitdrukking."

Illustratie
Met het ontwerp voor het pand van de Belastingdienst in Roermond bewees Van der Hoeven dat het mogelijk is met behulp van architectuur de functionaliteit van een kantoorpand te sturen. "Toen ik het pand ontwierp stond er een organisatorische herstructurering op stapel. Belastinginspecteurs werden zelf verantwoordelijk voor de dossiers die zij behandelen. Ik heb deze organisatorische verandering in de ruimtelijke structuur van het pand laten terugkomen door de kantoren voor de inspecteurs aan de buitenzijde van het pand te plaatsen en de archiefruimte centraal in het pand te situeren." Deze ontwerpkeuze had de nodige bouwkundige consequenties. Zo moest het archiefgedeelte een grotere draagkracht hebben dan het gedeelte van het pand waar de kantoren gevestigd werden. "Ik heb dit samen met de constucteur opgelost door de kolommen onder het archiefgedeelte dichter bij elkaar te plaatsen." Van der Hoeven is trots op het ontwerp. Het vormt een goede illustratie bij zijn opvatting van architectuur: "In dit pand heb ik de eisen van de opdrachtgever met betrekking tot de functionaliteit van het ontwerp gekoppeld aan een ingenieuze bouwkundige constructie. In het ontwerp komen de drie aspecten van architectuur - het ontwikkelen van concepten, het generen van ruimte en beelden bij die concepten en de fysieke realisatie van deze beelden - op een mooie manier samen. Niet voor niets is mijn concept later ook in andere belastingkantoren toegepast."

Het ministerie ontwierp Van der Hoeven in de periode dat hij als architect verbonden was aan de Rijksgebouwendienst. Ook in zijn hoedanigheid als voorzitter van de BNA heeft Van der Hoeven met de overheid te maken. "De BNA vertegenwoordigt zo'n 80 procent van de Nederlandse architectenbureaus. We zijn dan ook voortdurend in gesprek met de overheid. Ik denk dat dit belangrijk is: de overheid kan zijn voordeel doen met de expertise die aanwezig is bij onze beroepsgroep. Alleen door de BNA actief te betrekken bij zaken als het opstellen van Nota's Ruimtelijke Ordening en zaken als het Bouwbesluit is het mogelijk een evenwichtig beleid te ontwikkelen." Volgens Van der Hoeven moet er bijvoorbeeld op het gebied van de ontwikkeling van kantoorterreinen het nodige veranderen. Middels een afgewogen rijksbeleid is het mogelijk de monocultuur op dergelijke bedrijventerreinen te doorbreken. "Rijksbeleid op dit gebied is noodzakelijk", weet Van der Hoeven. "Ondernemers en projectontwikkelaars hebben vooral behoefte aan een efficient gebouw en willen daarbij voor een dubbeltje op de eerste rang zitten. Dit leidt veelal tot lelijke kantoorlocaties waar een enorme eentonigheid heerst. Mijns inziens moet aan deze monocultuur een einde komen. Ik pleit voor het scheppen van interessante werkklimaten, gebieden waar juist sprake is van een functiemenging van werken, wonen en recreeren."

Levenscyclus
Architecten kunnen een geheel eigen bijdrage leveren aan een evenwichtige invulling van dergelijke terreinen. "De architect moet bijvoorbeeld nadenken over de gehele levenscyclus van een kantoorgebouw. Dan heb ik het niet alleen over het gebruik van duurzamere materialen - erg belangrijk - maar ook over de multifunctionaliteit van een ontwerp. Een pand dat bedoeld is als kantoorpand moet zonder al te veel moeite kunnen worden omgevormd tot een wooncomplex. Door op deze manier over architectuur na te denken vergroot je de flexibiliteit van de gebouwde omgeving, en kom je tegemoet aan mogelijke maatschappelijke ontwikkelingen. Wie zegt dat we over tien jaar nog kantoorgebouwen nodig hebben?"

Architectuur moet, met andere woorden, ook toekomstige ontwikkelingen faciliteren. Maar is dat niet juist hetgeen de door Van der Hoeven verguisde avant garde-architecten proberen te doen? "O, absoluut", reageert de BNA-voorzitter. "Je moet mijn tirade tegen de avant garde ook niet verkeerd begrijpen. Het is een combinatie van afkeer en bewondering. Neem nu dat concept van de woonwijk in Ypenburg, dat ontworpen is door MVRDV. Hiermee hebben ze een volledig nieuwe visie ontwikkeld op het wonen in de toekomst. Ik vind het vooral in de unieke verkaveling een prachtig project." Ook voor het VPRO-pand in Hilversum heeft Van der Hoeven een zekere bewondering: "Je kunt van dat pand zeggen wat je wilt, maar het staat er wel mooi, en blijkbaar functioneert het ook nog. Overigens is dit ontwerp afgeleid van een ouder prijsvraagontwerp van Koolhaas. Hij heeft enige jaren geleden in Parijs een bibliotheek ontworpen die uitgaat van hetzelfde principe: een enorm kubusvormig complex dat van binnen als het ware ruimtelijk is aangevreten. Momenteel is Koolhaas bezig met een soortgelijk project in Berlijn; een kubus van 27 x 27 x 27 meter. Ik denk dat hij veel bewondering zal oogsten met dit pand voor de Nederlandse ambassade. Terecht. De avant garde-architecten verdienen oprechte waardering voor de wijze waarop zij trachten de architectuur te vernieuwen." Maar wat is dan Van der Hoevens bezwaar tegen avant garde-architectuur? "Ik houd erg van muziek", vertelt de BNA-voorzitter. "Mijn favoriete instrument is de bas. Dit is een instrument dat weliswaar niet op de voorgrond treedt maar niettemin essentieel is voor een muziekstuk: de bas is het fundament van de muziek. Zo moet architectuur ook zijn. Een architecturaal object moet het ruimtelijke fundament vormen voor het leven. Bescheiden maar standvastig, net als de bas in de muziek. Ik heb de indruk dat avant garde-architecten deze bescheidenheid zo nu en dan uit het oog verliezen. Het dagelijks leven wordt zo niet altijd optimaal gerepresenteerd in hun ontwerpen."

Representatie
Hiermee stuit Van der Hoeven op een kernbegrip in zijn opvatting van architerctuur: representatie. De BNA-voorzitter verduidelijkt zijn opvatting aan de hand van een voorbeeld: "In de bodem van koffiekopjes zitten vaak enkele uitsparingen of deukjes. Enig idee waar die voor dienen? Nee, niet om het object minder wankel te maken. De uitsparingen zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat het spoelwater in de afwasmachine na een wasbeurt niet aanwezig blijft in de bodem van het omgekeerde koffiekopje. Dit voorkomt dat degene die het kopje uit de afwasmachine haalt water over zich heen krijgt. De vormgeving van het kopje representeert dus de manier waarop het kopje moet worden schoongemaakt. De ontwerper heeft ook goed nagedacht over de wijze waarop het voorwerp gebruikt wordt. Dat is wat mij betreft dus essentieel voor een vormgever."

Ook in de architectuur is een dergelijke opvatting van het begrip representatie van groot belang. "Architectuur ’s representatie", stelt Van der Hoeven. "Hoe meer aspecten van het leven worden gerepresenteerd in een gebouw, hoe beter het gebouw. Neem nu een ontwerp van mijn leermeester Oudejans. Hij heeft eens een gevel van een huis ontworpen waarbij hij het bordes niet recht voor de deur plaatste maar - enigszins decentraal - aan de zijde van de deurkruk. De reden voor deze wijze van vormgeven is het feit dat mensen wanneer ze een deur opendoen niet recht voor de deur staan, maar altijd uit het midden, juist van de hangkant af. Oudejans heeft deze menselijke gewoonte in zijn ontwerp ge•ncorporeerd. Dat vind ik nu een voorbeeld van echt goede architectuur, architectuur die het dagelijks leven representeert." Van der Hoeven laat kort zijn blik over zijn boekencollectie gaan, en vervolgt: "Misschien schrijf ik over deze aspecten van architectuur nog wel eens een boek."