Bouwtechniek voor beginners - Tijd
Naast de vier oerelementen vuur, lucht, water en aarde zoals ze werden gehanteerd door onder meer de Chinezen, de Egyptenaren en de Grieken, benoemen we hier een vijfde element: het element tijd. Sinds Aristoteles is tijd een onderwerp en een probleem waarover talrijke bespiegelingen van uiteenlopende aard zijn geschreven. Vrijwel algemeen ziet men een samenhang tussen tijd en verandering [beweging, processen en gebeurtenissen]. Van Minowski stamt het idee van de eenheid van tijd en ruimte; hij vindt hierin navolging bij Einstein in zijn beroemde relativiteitstheorie. Volgens Minowski is het zogenaamde ruimte-tijd-continuüm vierdimensionaal: aan de driedimensionale ruimte wordt tijd als vierde dimensie toegevoegd.
Tijd is onontkoombaar. Er bestaat een gevoelsmatig en een praktisch nut, waardoor de mens vrijwel alles dat hij ervaart, koppelt aan tijd. Bij Kant vormen tijd en ruimte de beide 'Anschauungsformen a-priori'; tijd is volgens hem een zintuiglijke categorie die bij iedere mens aanwezig is en waardoor hij in staat is alle gebeurtenissen met tijd te verbinden. Tijd betekent ook vergankelijkheid want als mens zijn we nu eenmaal sterfelijk.
Er bestaat dus blijkbaar een grote behoefte om alles in te delen in de tijd; zowel verleden, heden als toekomst worden uiterst precies beschreven of in de tijd gepland. Door tijdmeting weet de mens tot op de minuut nauwkeurig hoe laat de zon opgaat en wanneer de lente aanbreekt. Je zou ook kunnen zeggen dat de periodieke bewegingen van de natuur juist de voorwaarden zijn voor een tijdsindeling. De oudste tijdschaal, van zonsopgang tot zonsondergang, werd gemeten met behulp van een zonnewijzer. Toen later bleek dat de zonnedag niet altijd even lang is, werd de gemiddelde zonnetijd ingevoerd. In 1967 werd na de uitvinding van de meer nauwkeurige atoomklok de SI-seconde opnieuw gedefinieerd.
De baan van de aarde om de zon duurt 365,3 dagen en is gedefinieerd als een jaar. Andere tijdcycli zoals de seizoenen en de dag-en-nacht cyclus zijn hiervan afgeleid. De samenhang tussen tijd en verandering [beweging, processen en gebeurtenissen]
enerzijds en tijd als de vierde dimensie van ruimte anderzijds zijn twee belangrijke uitgangspunten wanneer we praten over gebouwen in de tijd en de gebruiker in gebouwen.
Naast de gebruikelijke indeling in het twaalftallige stelsel [een dag duurt 24 uur] is er sinds kort door horlogefabrikant Swatch een indeling in het decimale stelsel geïntroduceerd, de zogenaamde Swatch-tijd. De 0-meridiaan loopt in dit geval door de Zwitserse stad Biel waar het Swatch-hoofdkantoor is gevestigd. De dag wordt verdeeld in 1000 beats [die ieder dus iets minder dan 1,5 minuut duren]. Deze tijd geldt wereldwijd zodat het mogelijk wordt [nadat je deze beats eenmaal voor jouw plaats op de wereld hebt ingesteld] om met iemand in Australie op 500 beats af te spreken om elkaar te mailen of tegelijk online te zijn.
Ruimte en tijd zijn ook in gebouwen onlosmakelijk met elkaar verbonden. Aan de hand van de tekeningen [zoals plattegronden, aanzichten, doorsneden en detaillering] kan een ontwerp of een gebouw aan anderen duidelijk gemaakt worden.
Door middel van beschrijvingen met daarbij gevoegde foto's en perspectieftekeningen kan iemand zich een nog nauwkeuriger beeld van dat gebouw vormen. Je kunt een gebouw echter pas in zijn geheel en met al zijn ruimtelijke kwaliteiten ervaren wanneer je het betreedt en er doorheen wandelt. Die beweging van de bezoeker of de gebruiker brengt het gebouw pas echt tot leven.
Van oudsher wordt de maquette gebruikt om de drie ruimtelijke dimensies [lengte, breedte en hoogte] visueel toegankelijker te maken dan in de tekening. De opkomst van de computer heeft gezorgd voor nieuwe methodes om de ruimtelijke ervaring van een gebouw in beeld te brengen bijvoorbeeld door de virtuele wandeling. Via het beeldscherm kun je middels een driedimensionaal computermodel door het gebouw wandelen en de wisselende beelden gedurende die wandeling ervaren. Deze technieken ontwikkelen zich in razend tempo en maken het mogelijk de ruimtelijke werking van ontwerpen steeds beter te simuleren en voorspellen.
Architecten zorgen er voor dat gebouwen goed kunnen functioneren. Zo moet de ontworpen ruimte de gevraagde activiteiten goed kunnen huisvesten [de nuttige of netto ruimte] en moeten de relaties tussen die activiteiten goed vervuld kunnen worden. Samen met de benodigde constructies, de installaties en de buitengevels ontstaat dan het complete gebouw [de bruto ruimte].
Via de meer openbare of verkeersruimte [ook wel de tarra-ruimte] heeft de architect de mogelijkheid om de ruimtelijkheid van een gebouw te intensiveren. De architect kan vooral hier spelen met de horizontale gerichtheid van onze blik, met de ruimtelijke verbanden tussen etages, met het uitzicht op een bijzondere omgeving, en met interessante zicht- en rustpunten tijdens de beweging onze ruimtelijke ervaring prikkelen ['route architecturale']. Het bezoeken en documenteren van goede gebouwen van beroemde voorgangers is daarom zeer nuttig en ontwikkelt ook je eigen vermogen om ruimtelijke kwaliteit te ontdekken. Uiteraard speelt dit aspect ook op het stedelijk-ruimtelijke niveau.
Elk gebouw verandert in de tijd. De lichtval verandert onder invloed van het weer,
de aantallen aanwezige mensen verschillen in de tijd, functies veranderen of moeten verplaatst worden en de materialen slijten of verouderen. Sommige materialen worden juist mooier onder invloed van de tijd [denk aan de oxidatie van koper waarbij de kleur van roodkoper naar lichtgroen verandert], terwijl andere materialen juist slecht bestand zijn tegen bijvoorbeeld ultraviolette straling [rode verf blijft daarom nooit lang vol van kleur maar wordt snel vaal]. Ook veranderingen in de omgeving hebben een grote invloed op het gebouw [denk aan de seizoenen en aan de invloed van het groeiende verkeerslawaai]. Zoals tijd het ruimtebesef verandert kan ook ruimte het tijdsbesef beïnvloeden. Wanneer iemand bijvoorbeeld moet werken in een ruimte zonder ramen en hierdoor weinig tot geen informatie van buitenaf ontvangt, verliest hij langzaamaan elk tijdsbesef. Deze mechanismen worden niet alleen ingezet door totalitaire regimes in de behandeling van hun gevangenen maar ook door ondernemers bij de inrichting van bijvoorbeeld speelzalen in casino's.
In de bouw speelt het begrip tijd vanaf het ontwerp tot de sloop van een gebouw een grote rol: het ontwerp moet op tijd ingediend worden, de bouwvergunning moet tijdig verleend worden en de bouwmaterialen en -producten moeten op tijd vervaardigd en geleverd worden. De datum waarop het gebouw klaar moet zijn [de opleveringsdatum] staat meestal van tevoren vast. Alleen als alle processen nauwkeurig in de tijd zijn vastgelegd en op elkaar zijn afgestemd, kan deze datum gehaald worden.
Om de verschillende activiteiten op elkaar af te stemmen, hanteren alle partijen die betrokken zijn bij het bouwen van een gebouw een zogenaamde bouwplanning waarop alle verantwoordelijkheden en taken in de tijd uitgezet zijn. Wanneer het bouwwerk gereed is en de gebruikers er in trekken begint de gebruiksfase. Ook in het dagelijkse gebruik van het gebouw speelt de factor tijd een belangrijke rol. Het gebouw moet regelmatig schoongemaakt en bouwkundig onderhouden worden, de hypotheeklasten of de huur moeten periodiek worden betaald en de installaties zoals de centrale verwarming moeten op tijd aanslaan. De totale gebruikstijd [vanaf oplevering tot en met sloop] van een gebouw noemen we de levensduur. We kunnen deze nader onderverdelen in de functionele, de esthetische, de technische en de economische levensduur.
Gebouwen gaan lang mee. Meestal worden gebouwen ontworpen voor een gebruiksduur van meer dan 50 jaar. De technische levensduur van de onderdelen van gebouwen is verschillend. De draagconstructie blijft meestal lange tijd goed bruikbaar maar de inwendige scheidingsconstructies zoals binnenwanden en andere inbouwpaketten gaan veel minder lang mee. Installaties en afwerkingsmaterialen zoals vloerbedekking verouderen nog weer sneller.
Bij het kiezen van materialen voor een gebouw moet dus worden nagedacht over de materiaaleigenschappen, de bijpassende investering en de verwachte levensduur. Ook moet bijvoorbeeld de draagconstructie zo ontworpen zijn dat deze meerdere vormen van toekomstige inbouwpakketten kan opnemen. Omdat gebruikseisen zo vaak wijzigen en omdat beleggers in onroerend goed hun investeringen vaak binnen een korte tijd afschrijven [meestal binnen twintig jaar] zijn er tegenwoordig architecten die de technische levensduur van de materialen in hun gebouwen aan die kortere periode koppelen. Gebouw XX van architect Jouke Post in het Delft Tech Park is er een voorbeeld van. Dat is zo ontworpen - zegt hij - dat het na twintig jaar kan worden afgebroken.
Hier betreft het de wensen en eisen van de persoon of de organisatie die het gebouw gebruikt. Deze wensen zijn in de tijd gezien sterk aan verandering onderhevig. Als het gebouw in functioneel opzicht niet meer voldoet, moet gekeken worden of aanpassing aan de veranderde behoeften mogelijk is en of dit economisch rendabel is. Daarom bestaat er in de ontwikkeling van bouwprojecten altijd een spanningsveld tussen de 'maatpak' en de 'confectie' gedachte. Moet het gebouw precies toegesneden worden op de behoefte van juist die ene gebruiker of moet het gebouw flexibel indeelbaar zijn voor iedere willekeurige gebruiker. Maximale flexibiliteit leidt vaak tot vrij anonieme nietszeggende 'lege' gebouwen, terwijl 'maatpakken' vaak voor veel geld gedurende de gebruiksperiode moeten worden aangepast aan veranderende eisen en wensen. Het vinden van de juiste tussenweg is een belangrijk aandachtspunt voor architecten.
De esthetische waarde heeft onder meer te maken met de beeldkwaliteit van een gebouw. De mening van individu en publiek over de esthetische waarde van architectuur verandert in de tijd en die veranderingen kunnen soms snel gaan. De uitspraak 'over smaak valt niet te twisten' geldt allang niet meer: juist over smaak wordt tegenwoordig gestreden. Bij de beinvloeding van die publieke smaak spelen trendwatchers en smaakmakers [denk aan Jan des Bouvries voor wat betreft de woninginrichting] een belangrijke rol. In ons vak wordt bijvoorbeeld goed geluisterd naar de mening van de Rijksbouwmeester [hij bepaalt bij overheidsinvesteringen de keuze van de architect].
Ook bij gebouwen speelt het 'image' een steeds belangrijker rol. Bedrijven kiezen steeds vaker gebouwen die passen bij hun imago, of kiezen architecten of gebouwen die een imago genereren waar zij hun voordeel mee kunnen doen [denk aan het Guggenheim Museum van architect Frank Gehry in Bilbao].
Het is goed mogelijk bij gebouwen om met gebruik van de bestaande draagconstructie de architectonische uitstraling aan de buitenzijde door aanpassing of
vernieuwing volledig te veranderen. De laatste tijd worden met name kantoorgebouwen uit de zestiger jaren veranderd in woongebouwen, waarbij ook de gehele [of een gedeelte van de] buitengevel wordt vernieuwd.
De economische levensduur van een gebouw is een relatief begrip en is sterk afhankelijk van de conjunctuur, van vraag en aanbod en van degene die er naar kijkt. Een particulier die een huis laat bouwen rekent er op dat hij zijn hele verdere leven in dat huis blijft wonen [en spreidt daarom zijn kosten over een lange periode], een project-ontwikkelaar wil zijn gerealiseerde gebouw zo snel mogelijk met winst doorverkopen aan een belegger [en moet daarom in een veel kortere periode zijn kosten gedekt hebben]. Met gebouwen wordt veel geld verdiend. Beleggers investeren in onroerend goed en vragen daar rendement op hun investering voor terug. Naast de initiële investering bij de bouw [die meestal in een periode van 10 tot 20 jaar wordt afgeschreven] komen er jaarlijkse lasten bij zoals bouwkundig en installatietechnisch onderhoud, verzekeringen etc. Huurcontracten van commercieel onroerend goed worden meestal afgesloten voor periodes van 5 jaar.
Op de momenten dat deze contracten aflopen [expireren in vaktaal] wordt vaak nagedacht over upgrading van het complete gebouw of over nieuwe investeringen om [onderdelen van] het gebouw voor de bestaande of nieuwe huurder op het op dat moment gewenste kwaliteitsniveau te brengen. Deze nieuwe investeringen moeten dan weer terugverdiend worden in de periode daarna en 5 jaar later als de volgende contractperiode afloopt wordt weer... en zo verder. Kortom, de economische kant van bouw en beheer van onroerend goed is ingewikkeld en daarom een vak voor specialisten geworden dat aan de faculteit Bouwkunde wordt gedoceerd in de afstudeerrichting Real Estate and Housing.
Bouwmaterialen en gebouwen doen een grote aanslag op het milieu. Denk daarbij aan de eindige voorraad aan grondstoffen op aarde, het gebruik van schadelijke stoffen die de ozonlaag [en direct of indirect de gezondheid van de mens] aantasten, de grote hoeveelheden benodigde energie voor verwarming en koeling en de hoge kosten voor sloop van een gebouw en de verwerking van het afval. Het is daarom noodzakelijk om tijdens de ontwerpfase van gebouwen over deze aspecten na te denken en nieuwe oplossingen te bedenken die tot meer duurzame gebouwen leiden. De overheid stimuleert deze duurzame ontwikkeling in haar beleid en regelgeving, maar indirect ook financieel. Het energiegebruik van woning- en utiliteitsbouw is via de Energieprestatienormen [EPN en/of EPC] gelimiteerd en er worden eisen gesteld aan de duurzaamheid van bouwmaterialen. Zo is er een verbod op het gebruik van niet duurzaam geproduceerde tropische hardhoutsoorten. Ook bij de keuze van constructie en bouwmethode is het goed om de complete levensloop van een gebouw in ogenschouw te nemen en vooraf al na te denken over de mogelijkheden van hergebruik van onderdelen en materialen bij de toekomstige sloop.
Een bouwwerk komt tot stand door samenwerking van een groot aantal partijen die naast het gezamenlijk belang [het te realiseren bouwwerk] ook eigen, individuele belangen hebben [winst, omzet, roem]. Hoe groter het bouwproject, deste groter het aantal betrokkenen en deste meer verschillende belangen er spelen. Alleen door goede samenwerking, duidelijke verantwoordelijkheden en een strakke planning kan het gezamenlijke doel binnen de daarvoor vastgestelde tijd gehaald worden. Voor een beter begrip van het bouwproces bespreken we hier kort de belangrijkste participanten.
- De opdrachtgever: deze neemt het initiatief en geeft de opdracht tot het bouwen van een gebouw. Hij is degene die het gebouw betaalt en staat daarom boven de andere betrokkenen, beslissingen worden door hem genomen of goedgekeurd. Omdat de opdrachtgever vaak zelf niet over genoeg ervaring beschikt om een bouwproject te leiden zal hij in de praktijk iemand aanstellen die in zijn naam het project leidt. Dit is in veel gevallen de architect of anders een bouw- of projectmanager.
- De architect: deze vertegenwoordigt de opdrachtgever en is belast met het maken van het ontwerp, de bouwtekeningen en het bestek van het gebouw. Hij voert het overleg met alle toetsende instanties en integreert de adviezen van de overige adviseurs [installatie, constructie] in zijn plannen. In de meeste gevallen voert hij de directie tijdens de uitvoeringsfase.
- De [hoofd-]aannemer: deze neemt de uitvoering van het gebouw op zich op basis van een vantevoren afgesproken prijs, een vastgestelde bouwtijd en een goede omschrijving van de werkzaamheden en de gevraagde kwaliteit, vastgelegd in bestek en tekeningen. De aannemer doet tegenwoordig maar een deel van de werkzaamheden zelf, veel werk besteedt hij uit aan onderaannemers. Hij verzorgt de planning en de coördinatie van het werk van de onderaannemers en van de nevenaannemers [elektrotechnische, werktuigbouwkundige en andere technische installaties].
- De toeleveranciers: alle benodigde bouwmaterialen en bouwproducten moeten vervaardigd worden en worden vervoerd naar het werk. Het gaat hierbij zowel om bulkmaterialen zoals zand, grind en beton als verfijnde, in de fabriek gemaakte constructie-onderdelen en bijvoorbeeld uit speciale onderdelen vervaardigde systeemwanden. Vaak maken de toeleveranciers gebruik van eigen, gespecialiseerde montageploegen.
- Derden of externen: dit zijn partijen die niet rechtstreeks te maken hebben met het eigenlijke bouwproces, maar die daar wel direct of indirect invloed op uitoefenen. Voorbeelden hiervan zijn de toetsende instanties zoals de gemeentelijke afdeling bouw- en woningtoezicht, de afdeling preventie van de brandweer of de welstandscommissie. Behalve gemeente en welstand kunnen ook buurtbewoners bijvoorbeeld via bezwaarprocedures invloed uitoefenen; daarmee kunnen ook zij een belangrijke derde in het bouwproces zijn.
De overheid stelt regels voor gebouwen die sinds 1992 zijn vastgelegd in het Bouwbesluit [herzien in 2003]. De regels zijn verdeeld over een aantal aandachtsgebieden, zoals veiligheid [constructie, brandveiligheid sociale veiligheid], gezondheid [schadelijke stoffen, ongedierte, waterbescherming, ventilatie en daglicht], bruikbaarheid [minimale oppervlakten van functies] en energiezuinigheid [thermische isolatie etc.]. In de regels wordt voor de precieze eisen vaak verder verwezen naar specifiek gerichte NEN-normen en praktijkrichtlijnen. Gebouwen worden in het Bouwbesluit globaal verdeeld in woningen, logiesgebouwen en niet tot bewoning bestemde gebouwen zoals kantoren. Op naleving van de regels wordt toegezien door de gemeentelijke diensten bouw- en woningtoezicht.
Planning van het bouwproces
Alle bouwmaterialen en -producten die in een gebouw toegepast worden, moeten op de juiste tijd en op de juiste plaats aanwezig zijn om verwerkt te kunnen worden. Dit is geen gemakkelijke opgave omdat we bij de realisatie van een gebouw tevens te maken hebben met een groot aantal uitvoerende en toeleverende bedrijven. Alle werkzaamheden op de bouwplaats moeten dus in de tijd worden gepland en onderling op elkaar worden afgestemd. De hoofdaannemer neemt deze coördinatie meestal op zich en hanteert daarbij grofweg twee methoden van planning.
De eerste methode is de zogenaamde strokenplanning: elke werkzaamheid wordt in de volgorde van werken in de tijd uitgezet. Op de vertikale as zijn de werkzaamheden uitgezet en op de horizontale as het aantal werkbare dagen; per dag is zo te zien wat er gedaan moet worden en is te controleren wat er daadwerkelijk gedaan is.
De tweede methode is de netwerkplanning: elk bouwonderdeel krijgt een eigen [in de tijd uitgezet] stappenplan, waarbij elke stap is voorzien van een minimale en maximale tijdsduur. Tevens zijn de relaties tussen de verschillende onderdelen ingevoerd, zodat de marges in de tijd voor het totale project goed zichtbaar gemaakt kunnen worden. Er onstaat zo in het overzicht een zogenaamd 'kritiek pad' van werkzaamheden. Door de steeds complexere aard van bouwprocessen wordt de planning als discipline belangrijker. Daarom wordt vaker een juist daarin gespecialiseerde partij, zoals een bureau voor bouwmanagement ingeschakeld.
Bouwen is een kostbare aangelegenheid. Gedurende de bouwtijd is er voor de opdrachtgever geen rendement op zijn investering [hij betaalt juist rente over de bouwgrond die al in gebruik is]. Daarom wordt uiteraard gepoogd de bouwtijd zo kort mogelijk te houden. Tijd is geld in de bouwindustrie; een vertraging van een paar dagen kan tienduizenden guldens kosten. Vaak zijn daarom boeteclausules voor te late oplevering opgenomen in de bestekken [de aannemer betaalt een van te voren overeengekomen bedrag voor elke dag dat hij te laat oplevert].
Onder druk van de tijd is de kans op ongelukken op een bouwplaats groot [tijdens de bouw van het nieuwe hoofdkantoor van ABN-Amro in Amsterdam vielen vijf doden].
Daarom wordt er tegenwoordig streng toegezien op de veiligheid van de werkzaamheden en de bescherming van de werknemers op de bouwplaats. Hiertoe moet voor de uitvoeringsfase van elk bouwwerk een zogenaamd veiligheids- of arboplan worden gemaakt.
Het bekorten van de bouwtijd heeft zijn weerslag op de gebruikte technieken en methoden in de bouwpraktijk. Kon de bouwmeester vroeger nog tijdens de bouw veranderingen aanbrengen in het ontwerp omdat de meeste onderdelen op het werk op maat werden gemaakt, vandaag de dag is men voortdurend op zoek naar nieuwe materialen, versnelling van processen en efficiëntere en snellere uitvoeringstechnieken. Daarbij worden steeds meer werkzaamheden verschoven van de bouwplaats naar de fabriek. Hierdoor wordt tijd bespaard, kan er efficiënter worden gewerkt en kunnen bijvoorbeeld weersinvloeden geëlimineerd worden.
Onder invloed van de toenmalige woningnood deed men in de jaren twintig de eerste pogingen tot het seriematig produceren van vooral woongebouwen. Toeleverende bedrijven gingen hun producten in grote hoeveelheden maken en legden voorraden aan waardoor levertijden verkort konden worden. Door de vervaardiging van grote series van hetzelfde product daalde de prijs per eenheid. Pas in de jaren vijftig en zestig brak de massaproductie in de Nederlandse bouw echt door vanwege een nieuwe periode van woningnood en daarom de noodzaak om sneller en in grote aantallen te bouwen.
Het grote wapen in de woningbouw van de jaren zestig werd het betonskelet: door het steeds opnieuw gebruiken van dezelfde [wand- en tafel-]bekisting daalden bouwtijd en bouwkosten en konden grote rijen huizen in rap tempo worden neergezet. De uniformiteit die dit tot gevolg had, wordt nu als een nadeel gezien, maar innovatieve oplossingen in systeembekisting maken tegenwoordig meer variatie mogelijk.
Naast de efficiënte gietbouw komt ook de elementenbouw op. Kant en klare, in de fabriek gemaakte betonnen wanden en vloeren [met daarin opgenomen alle sparingen en aansluitingen voor installaties] hoeven op de bouwplaats alleen nog maar aan elkaar bevestigd te worden. De totale bouwtijd daalt ten opzichte van het ter plaatse storten door het wegvallen van de droogtijd van het beton. De voorbereidingstijd wordt hierdoor wel vergroot en de ontwerpende partijen moeten in een vroeger stadium nadenken over de detaillering en de uitvoeringsaspecten. Natuurlijk blijft prefabricage niet alleen beperkt tot betonnen onderdelen. Complete gebouwen zijn ook in hout en staal geprefabriceerd verkrijgbaar.
Ook in de huidige bouwpraktijk wordt geëxperimenteerd met nieuwe producten, technieken en bouwmethoden. Momenteel is een aantal ontwikkelingen gaande. De bouwindustrie concentreert zich steeds meer op het directer reageren op de vraag van de klant. Dit wordt mogelijk door de toepassing van informatietechnologie
bij de vervaardiging van bouwproducten: door inzet van computergestuurde machines zijn meer variatie en kleinere series voor een vergelijkbare kostprijs mogelijk. De fabriek kan zo optimaal inspelen op de wensen van de opdrachtgever, loopt minder risico met materiaal en productoverschotten en lijdt minder kapitaalverlies.
Naast het complexer worden van gebouwen, wordt de organisatie op de bouwplaats zelf ook ingewikkelder. Er is steeds minder ruimte voor tussentijdse opslag van bouwmateriaal door de vaak in binnensteden gelegen complexe bouwlocaties.
De planning van aanvoer van materiaal en materieel luistert daarom steeds nauwer. Net als bij de bevoorrading van levensmiddelen aan supermarkten wordt daarom ook in de bouw steeds meer gebruik gemaakt van 'just-in-time' leveringen. De producten worden direct vanaf de vrachtwagen gemonteerd in het gebouw. De logistiek van kraaninzet en ander materieel wordt daarmee steeds belangrijker.
Een laatste te noemen ontwikkeling is het nog rigoreuzer beperken van de bouwtijd. Een voorbeeld daarvan is het gezamenlijke 'half-time' project van bouwer HBG en TNO-Bouw. In dit onderzoek met deelname van alle in de bouw voorkomende disciplines is gestreefd naar een halvering van de gebruikelijke bouwtijd van grote projecten. De eerste resultaten van het onderzoek blijken direct toepasbare bouwtechnische uitvindingen te zijn [zoals nieuwe technieken voor bijvoorbeeld onderwaterbeton] die zonder het stellen van deze vraag nooit zouden zijn gedaan.
Kees van der Hoeven, Maarten Polkamp, Sander Troost (2000), Bouwtechnisch ontwerpen - algemene inleiding [blok Huis], dictaatuitgave TU Delft faculteit Bouwkunde, afdeling BT - leestoel SAC
de illustraties worden binnenkort toegevoegd.
Datum
Deze pagina is voor het laatst bijgewerkt op

16 mei 2007
Adverteren
Wij bieden u verschillende mogelijkheden voor advertenties en banners