Bouwtechniek voor Beginners - Water
Water is een onmisbaar element voor het leven op aarde. Levende organismen zoals planten, bomen en dieren bestaan voor een groot deel uit water waarbij het watergehalte varieert van 97% in sommige zeedieren tot minder dan 50% in bacteriesporen. De volwassen mens bestaat voor 65% uit water en hij heeft voor zijn bestaan zelf ook veel water nodig: hij kan maar zo'n drie dagen zonder, terwijl hij het meer dan dertig dagen zonder voedsel kan stellen.
Gelukkig is er water in overvloed: de totale hoeveelheid water op aarde wordt geschat op 1,16 x10.18 m3 waarvan het grootste gedeelte zich bevindt in de oceanen en als ijs op de poolkappen. Van de oppervlakte van de aardbol bestaat ongeveer tweederde deel uit water. De gemiddelde diepte van de wereldzee is 3730 meter; de grootst bekende diepte meer dan 11,5 kilometer zoals aangetroffen in de Marianentrog. Op de continenten komt water voor als grondwater in de bodem.
Het is echter ongelijk verdeeld over het aardoppervlak zodat vele gebieden kampen met een overschot of met een tekort. Tevens is het aanwezige water steeds vaker vervuild: eerlijke verdeling en bestrijding van de vervuiling zijn belangrijke politieke thema's voor de toekomst.
De zee speelt klimatologisch gezien een belangrijke rol in de warmte- en waterhuishouding van de aarde in het algemeen en voor de atmosfeer in het bijzonder. Het aanwezige zeewater is te zien als een groot warmtereservoir dat in het warme deel van het jaar veel warmte opneemt en deze in het koude jaargetijde weer afgeeft. De zee levert door verdamping per jaar gemiddeld een hoeveelheid waterdamp [die overeenkomt met 450.000 km3 water] die door de atmosfeer over de gehele aarde wordt gedistribueerd in de vorm van neerslag [in Nederland valt bijvoorbeeld jaarlijks tussen de 750 en 900 mm regen]. Zo wordt op aarde een voortdurende kringloop van water in stand gehouden. De hoeveelheid water die zich in de dampkring bevindt, is relatief gering; ze bedraagt slechts zo'n 4% van het gewicht van de aanwezige lucht.
Nederland is altijd sterk afhankelijk geweest van [en mede gevormd door] de directe aanwezigheid van water. Niet alleen de vorm van de kustlijn, de rivierdelta en de polders zijn het gevolg van de loop en de aanwezigheid van water, maar ook de Nederlandse economie is er door beïnvloed. Al in de 16e eeuw betekende de zee voor Nederland een bron van welvaart en wereldgezag. Handels- en ontdekkingsreizigers voeren onder Nederlandse vlag over de wereldzeeën, en vergaarden grote rijkdommen. Vandaag de dag is de zee nog altijd de grote verkeersader voor vooral massavervoer van goederen en geldt Rotterdam als de 'poort van Europa'. De laatste jaren worden ook in het binnenlandse transport weer experimenten gestart met personenvervoer over water.
Alle stoffen met een kleiner soortelijk gewicht dan dat van water [=1] blijven drijven. Daarnaast levert water aan een geheel of gedeeltelijk ondergedompeld lichaam een opwaartse kracht die gelijk is aan het gewicht van de door dit lichaam verplaatste vloeistofmassa [wet van Archimedes]. Zo kan het dat een woonboot, bestaande uit een grote betonnen bak met een opbouw van meerdere verdiepingen, door water wordt gedragen en dus blijft drijven. Uiteraard alleen in de juiste verhoudingen van oppervlakte en totaalgewicht. De bak moet natuurlijk voor het goed stil liggen gesta- biliseerd worden aan de aarde.
Water is tevens een belangrijke energiebron. Stromend of vallend water kan gebruikt worden voor het opwekken van mechanisch of elektrisch vermogen. In het Midden-Oosten werden 3000 jaar geleden al waterwielen in stromend water geplaatst. In het midden van de 19e eeuw begon men met de bouw van waterturbines, waardoor grote watervallen voor energie-opwekking dienstbaar konden worden gemaakt. Met de ontwikkeling van de elektrotechniek stegen mede de mogelijkheden voor het exploiteren van waterkracht. En nog steeds ziet men grote potenties voor waterenergie, bijvoorbeeld in de vorm van getijde-centrales.
Naast economische voorspoed kan water ook zorgen voor onheil. Elk jaar vinden er in de wereld talloze overstromingen plaats waarbij vele doden vallen en zeer grote materiële schade wordt veroorzaakt. De strijd van Nederland tegen het water is zo oud als ons land zelf. Pas met het gereedkomen van de Deltawerken in de jaren tachtig van de vorige eeuw, is het gevaar voor overstromingen vanuit de Noordzee definitief overwonnen. Dat we nog geen totale controle hebben over het water is in de afgelopen jaren gebleken bij het buiten de oevers treden van een aantal van de grote rivieren. In sneltreinvaart zijn daarna via het Deltaplan Grote Rivieren vele rivierdijken verhoogd en wordt er nog nagedacht over het aanwijzen van gebieden als 'natuurlijke overloop'.
Water komt in de atmosfeer voor als waterdamp, als waterdruppels en als ijskristallen en het bereikt de aarde in de vorm van neerslag. Men onderscheidt de volgende vormen van neerslag: regen, motregen, sneeuw, korrelsneeuw, motsneeuw, ijsregen, korrelhagel, hagel, ijsnaalden en ijsplaatjes. De straal van een regendruppel is in de orde van een millimeter, die van een wolkendruppeltje ongeveer 0,01 mm, zodat een miljoen wolkendruppels nodig zijn om een regendruppel te vormen. Of neerslag het aardoppervlak bereikt in de vorm van regen, als sneeuw of als ijs, hangt niet alleen af van de temperatuur aan de grond, maar van een complex proces dat zich afspeelt in de hogere luchtlagen.
We beschermen onszelf en ons verblijf onder andere via gebouwen tegen de verschillende vormen van neerslag. Daarom moeten gebouwen waterdicht zijn en blijven en moet er bij het ontwerpen veel aandacht worden besteed aan de water-kerende functie van vooral de daken en de gevels. De basisprincipes zijn eenvoudig: een gevel moet bestand zijn tegen regen en dus water kunnen keren, een dak moet water en sneeuw kunnen opvangen en kunnen dragen [en dit via de daarvoor ontworpen plaatsen weer kunnen afvoeren]. Bovendien moeten er voorzieningen worden getroffen tegen water dat onverhoopt toch in de constructie binnendringt zodat geen schade kan ontstaan aan bouwdelen. Daarom worden de meeste bouwdelen tegenwoordig veelal gelaagd opgebouwd. Bij een gemetselde buitengevel bijvoorbeeld door middel van een geventileerde luchtspouw tussen binnen- en buitenspouwblad: binnengedrongen vocht wordt door deze luchtspouw weer weg-geventileerd. Ondanks deze eenvoudige principes zorgen vochtproblemen voor de meeste schades aan gebouwen. Dit is te wijten aan een niet zorgvuldige detaillering een slechte uitvoering en aan gebrekkige kennis omtrent de oorzaak van vochtproblemen. Zowel bij dakconstructies als bij gevelconstructies is een aantal aandachtspunten aan te wijzen.
Bij daken kunnen we een simpel onderscheid maken tussen hellende en platte daken. Hellende daken kennen verreweg de minste complicaties. Wanneer het bekledingsmateriaal [bijvoorbeeld keramische dakpannen of een metalen plaatmateriaal] zorgvuldig wordt gekozen en bevestigd en gezorgd is voor de juiste dakhelling, is er weinig kans op problemen. Een hellend dak is daarom in de regel een duurzame en onderhoudsarme constructie. Aan doorvoeren door het dak zoals schoorstenen, ventilatiekanalen en aan de afvoer van water via de dakgoten moet natuurlijk wel extra aandacht worden besteed. De dakgoten zorgen voor de opvang en de horizontale distributie van het hemelwater dat van de hellende dakvlakken naar beneden komt. Op meerdere punten in deze goten wordt het water weer vertikaal afgevoerd via de hemelwaterafvoeren [in de wandeling hwa genoemd] naar de riolering. Bij onvoldoende afschot van de goten en bij verstopping [bijvoorbeeld
door bladeren in de herfst] komt de afvoer van het hemelwater in gevaar en kan de dakgoot overlopen, verzakken en uiteindelijk zelfs bezwijken.
Een plat dak zorgt in de praktijk voor meer en grotere problemen. Het platte dak met zijn licht opstaande randen kan feitelijk beschouwd worden als één grote goot. Er gelden dan ook vergelijkbare ontwerpregels als bij een normale dakgoot, door de grotere afmetingen kunnen echter complicaties ontstaan. Bij het ontwerp en uitvoering van een plat dak moet gezorgd worden voor een voldoende afschot [minimaal 1 centimeter per strekkende meter] van het dak naar een of meerdere kanten. Zodra dit niet het geval is blijft er water op het dak staan hetgeen onevenredig grote spanningen op het dakvlak kan veroorzaken. Het dak moet qua krachtswerking tevens berekend zijn op het dragen van een behoorlijke sneeuwlast [ongeveer 50 kilogram per m2].
Aan de randen van het dak moet het water weer via hemelwaterafvoeren naar beneden worden getransporteerd. De overgang van horizontaal naar vertikaal moet zorgvuldig worden ontworpen en uitgevoerd via opvangbakken van voldoende grootte op of naast het dakvlak. Naast aandacht voor een goede afwatering moet er zorg besteed worden aan de detaillering van doorbrekingen in het dakvlak voor bijvoorbeeld daklichten en ventilatiekanalen. Deze aansluitingen zijn gevoelig voor lekkages. Het reguliere onderhoud van een plat dak bestaat uit het controleren van de staat van de dakbedekking, de goede afwatering en het schoonhouden van de hemelwaterafvoeren.
In vergelijking met het hellende dak is de duurzaamheid van platte daken geringer. De dakbedekking van het platte dak moet, afhankelijk van de kwaliteit en de omstandigheden, eens in de 10 tot 15 jaar worden vervangen.
De meeste soorten gevelbekleding zijn goed bestand tegen water en zijn in staat het water effectief te keren en goed af te voeren. Er moet echter wel aandacht worden besteed aan de voegen tussen de onderdelen van de gevel en aan de wijze waarop de gevel is bevestigd. In het algemeen werkt de stelregel 'overlappend detailleren' in de vertikale doorsnede effectief. Omdat het regenwater meestal van boven naar beneden beweegt, zorgt een overlap van het ene over het andere materiaal of gevelonderdeel ervoor dat er geen water de constructie kan binnendringen.
De meeste vocht- en lekkageproblemen ontstaan bij de doorbrekingen de gevel [zoals bij openingen als deuren en ramen] en aan de randen zoals de overgangen naar het maaiveld en naar het dak. Het verticale gevelvlak wordt op dit soort plaatsen onderbroken door horizontale vlakken. Langs zo'n horizontaal vlak [zoals bijvoorbeeld de onderdorpel van een kozijn] kunnen door wind opgestuwd water, adhesie en de capillaire werking de nodige complicaties veroorzaken. Door adhesie hecht water aan de grensvlakken van een materiaal; de capillaire werking zorgt voor opheffing van de zwaartekracht zodat water zich langs een horizontaal vlak kan
bewegen in de richting van de constructie. Om doorgang van dit water te voorkomen moet de onderzijde van horizontale geveldelen voorzien zijn van speciale waterhollen of wateraanslagen. De bovenzijde van horizontale delen is meestal afgeschuind om stilstaand water [en daarmee verrotting] te voorkomen.
Omdat het in ons land bijna nooit windstil is, komt de dreiging van het water meestal voor in combinatie met wind. Water komt hierdoor met een grotere kracht op de dak- en gevelvlakken terecht. Om de gevelzone te behoeden voor overmatig regenwater kan een aantal maatregelen worden getroffen. Er kan gekozen worden voor een oriëntatie van het gebouw die zich juist afkeert van de overheersende windrichting. De meest voorkomende windrichting in Nederland [zuid-zuidwest] valt echter helaas vaak samen met de overheersende zonnehoek. Een gebouw met een gunstige zoninval krijgt dus tevens te maken met meer regen en wind. Bij lage gebouwen kan een dakoverstek [uitkraging van de dakconstructie] de regenbelasting op de gevel verkleinen. De grachtenpanden in Amsterdam hebben daartoe bijvoorbeeld naast een als overstek werkende kroonlijst vaak ook nog een licht vooroverhellende gevel [op 'vlucht' gebouwd].
Omdat de meeste gevelconstructies niet voor 100% waterdicht zijn, worden gevels ook wel in meerdere lagen opgebouwd. Als er dan ook nog tussen het zo ontstane binnen- en buitenblad van de gevel een luchtzone bestaat, hoeft eventuele vocht-doorslag geen probleem meer te zijn. In deze, meestal licht geventileerde luchtspouw ontstaat door warmteverlies via het binnenblad een gematigd buitenklimaat, waardoor vocht door de opwaartse beweging van de spouwlucht wordt meegenomen.
De luchtspouw zorgt zo voor een onderbreking van de capillaire werking van water in het buitenspouwblad waardoor een effectieve regenkering ontstaat, zelfs als het buitenspouwblad verzadigd is met water.
Een andere bedreiging vormen neerslag en wind vooral bij hoge gebouwen. Boven ongeveer 70 meter hoogte valt de regen niet meer schuin van boven op de gevel, maar kan het door de wind opgestuwde water de gevel van beneden naar boven aanvallen. Dan helpt het principe van overlappend detailleren natuurlijk niet meer en moeten extra maatregelen voor de waterdichtheid worden getroffen.
De mogelijke condensatie van waterdamp in de constructie vormt een hardnekkig probleem bij het detailleren van dak- en gevelconstructies. Lucht voert altijd waterdamp met zich mee. Wanneer we in een ruimte steeds meer waterdamp produceren zal de maximale hoeveelheid damp in de lucht bereikt worden en raakt de lucht met water verzadigd. De maximale hoeveelheid waterdamp die lucht kan bevatten hangt af van de temperatuur. Warme lucht kan meer damp bevatten dan koude lucht. Er is dus binnen het gebouw vaak meer waterdamp in de lucht aanwezig dan buiten. Wanneer deze met damp gevulde lucht in aanraking komt met koudere delen van de constructie kan de damp condenseren [denk aan de 'ijs-bloemen' op ruiten met enkel glas in de winter].
Aangezien de temperatuur van de constructiedelen [in de winter] van binnen naar buiten steeds lager wordt neemt de kans op condensatie van waterdamp binnen de constructie toe. Om het damptransport van binnen naar buiten zoveel mogelijk te beperken moet daarom aan de binnenzijde van de binnenste gevellaag een dampremmende laag worden aangebracht.
Een laatste belangrijke bedreiging van water voor constructies komt via bevriezing. Het komt vaker voor dat poreuze bouwmaterialen en -producten water opnemen dat in vorstperiodes bevriest. Omdat het volume van het water in bevroren toestand toeneemt, kan dit grote schade veroorzaken: het uitzettende water drukt het materiaal dan vanuit de porieën kapot. Dergelijke vorstschades beginnen vaak aan de oppervlakte van poreuze materialen en in poreuze voegen tussen onderdelen, maar kunnen uiteindelijk zorgen voor het naar beneden storten van hele geveldelen [bijvoorbeeld keramische tegels].
In en om gebouwen wordt veelvuldig gebruik gemaakt van water. Onder meer bij het schoonmaakonderhoud van exterieur en interieur, in sanitaire voorzieningen, in blusinstallaties en in verwarmings- en koelsystemen. Ook tijdens de bouw is water onmisbaar en wordt het vaak gebruikt als toevoeging zoals bijvoorbeeld in beton en in metselspecie. Water is tevens een bijzonder goed oplosmiddel voor polaire stoffen, veel bouwproducten zijn om deze reden watergedragen.
Water dat het gebouw binnenkomt via leidingen als drinkwater, wordt ook wel tapwater genoemd. Drinkwater wordt gewonnen door het op te pompen uit diepe putten, het te onttrekken aan rivieren of meren, het te verzamelen in draineerkanalen onder de duinen of het af te vangen van bronnen. Het aan rivieren en meren onttrokken water wordt vaak gefilterd door lagen zand of andere materialen en wordt gezuiverd van bacteriën, veelal door chlorering. Daarna worden in veel landen nog stoffen toegevoegd om bepaalde bacteriën tegen te gaan [denk aan bijvoorbeeld fluor].
Wanneer het water gezuiverd is, wordt het door een wijdvertakt stelsel van leidingen gedistribueerd en meestal nog gebufferd in watertorens. Door de hoogte van de torens kan gemakkelijk een zekere druk worden opgebouwd in de leidingen. Alleen in hoge gebouwen moet gebruik worden gemaakt van zogenaamde hydrofoor- of 'opjaaginstallaties' om het water onder voldoende druk op de bovenste verdiepingen te kunnen leveren.
Leidingwater in een gebouw wordt onder meer gebruikt voor de sanitaire voorzieningen en in keukens. Een ruimte waarin water wordt gebruikt [zoals badkamer en toilet] wordt daarom ook wel een natte cel genoemd. Water komt via een hoofdleiding met watermeter het gebouw binnen en wordt via een afgetakt leidingstelsel verder door het gebouw getransporteerd. Om warm water te kunnen leveren loopt een van de leidingen via een warmtebron [boiler of verwarmingsketel]. Het koude en warme water wordt verder door meestal koperen leidingen [maar tegenwoordig ook steeds meer milieuvriendelijke kunststofleidingen] verder getransporteerd naar de sanitaire ruimten.
Bij het ontwerpen van het waterleidingstelsel in een gebouw moet worden voldaan aan een aantal eisen. Zo moet het water bij de hoofdleiding kunnen worden afgesloten en moet het stelsel kunnen worden afgetapt op het laagste punt. Aan de situering van de leidingen moet veel aandacht worden besteed: leidingen kunnen niet te dicht bij de buitenhuid van een gebouw liggen [bevriezingsgevaar], mogen niet zomaar in vloeren of wanden worden ingestort [bereikbaarheid bij lekkages en vervanging], bovendien moeten warm- en koudwaterleidingen een minimale afstand hebben ten opzichte van elkaar [energieoverdracht en bacterievorming].
Vervuild [gebruikt] water wordt opgevangen in een afvoerleidingsysteem dat het uit het gebouw transporteert naar de riolering. Ook dit afvoerstelsel moet voldoen aan een aantal eisen om verstopping, overstroming, geluid- en stankoverlast te voorkomen. De afvoer moet onder een bepaalde hoek lopen [afschot], op het hoogste punt ontlucht worden door een standleiding en een bepaalde diameter hebben [die overeenkomt met de mate van vervuiling door de bron].
Via de riolering wordt het vervuilde water weer doorgetransporteerd en verzameld in ondergrondse leidingsystemen met grotere diameter om uiteindelijk uit te komen bij installaties die het water weer zuiveren voor hergebruik of voor teruggave aan het oppervlaktewater. Samen met de afvoer van het regenwater via straatkolken, die ook op deze ondergrondse systemen zijn aangesloten, maakt de afvoer van gebruikt water dus een enorme hoeveelheid 'onzichtbare' [want ondergrondse] ruimte nodig, waarvoor op stedebouwkundig niveau [als onderdeel van de infrastructuur] plaats ingeruimd moet worden.
Naast leidingwater wordt in gebouwen steeds vaker gebruik gemaakt van grijs water. Grijs water is hemelwater dat niet direct naar de riolering wordt afgevoerd, maar dat wordt opgevangen in een reservoir en wordt gebruikt voor bijvoorbeeld het reinigen van het gebouw of voor het doorspoelen van de toiletten. Omdat het zuiveren van drinkwater steeds duurder wordt door toenemende vervuiling, zal in de toekomst vaker gebruik gemaakt worden van deze mogelijkheid en daarmee wordt de druk op de waterzuivering enigszins verlicht. Grijs water biedt echter geen structurele oplossing omdat de meeste bronnen van watervervuiling blijven bestaan.
Grondwater komt voor als zogenaamd 'vadoos' water en als diep grondwater. Vadoos grondwater blijft door een betrekkelijk korte kringloop met de atmosfeer verbonden, terwijl diep grondwater stagneert of slechts met zeer geringe snelheid beweegt. De bovenste begrenzing van het grondwater heet de vrije grondwaterspiegel. De schijn- of zwevende grondwaterspiegel vormt de bovenste begrenzing van een grondwaterlichaam dat zich boven de echte grondwaterspiegel heeft gevormd.
Bij het ontwerpen en het bouwen van een gebouw moet altijd terdege rekening worden gehouden met de stand van het grondwater. Zo moet bij een hoge grondwaterstand de bouwput vrij van water worden gemaakt [en gehouden] en moeten er voorzieningen worden getroffen om kelders die onder het grondwater liggen waterdicht te maken. Stijging of daling van het grondwaterpeil kan ernstige gevolgen hebben voor een gebouw. Er kunnen verzakkingen optreden en de houten palen waarop vooral veel oudere panden gefundeerd zijn, kunnen gaan rotten. Daarom wordt bij een uitgegraven bouwput vaak zogenaamde 'retourbemaling' toegepast om de overlast door verandering in het grondwaterpeil zoveel mogelijk te beperken.
Water kan tevens worden gebruikt als medium voor verwarming of koeling. Verwarming van een gebouw met water kan geschieden via radiatoren, convectoren of vloerverwarming. In alle systemen kan de regeling van de warmtetoevoer worden geautomatiseerd door toepassing van thermostaten, eventueel in combinatie met tijdschakelapparatuur. Als brandstof voor de ketel als verwarmingsbron wordt in Nederland voornamelijk aardgas gebruikt.
Een systeem met radiatoren is de meest toegepaste vorm van ruimteverwarming. Dit systeem van verwarming bestaat uit een verwarmingsketel, een leidingstelsel en een aantal radiatoren. Het aantal radiatoren en het formaat daarvan hangen af van de grootte van het gebouw en het soort systeem. Het leidingstelsel bestaat uit een toevoerleiding en een afvoerleiding die afhankelijk van het soort systeem gescheiden of geïntegreerd zijn [een serieschakeling en een parallelschakeling]. Het meest voorkomende systeem is het tweepijp-systeem, waarbij gebruik wordt gemaakt van een aparte toevoer- en afvoerleiding. Na doorstroming van de radiatoren wordt het daardoor afgekoelde water opgevangen in een aparte leiding, teruggevoerd naar de ketel en daar opnieuw verwarmd. Het vanuit de ketel aangevoerde water heeft bijvoorbeeld een [instelbare] temperatuur van 90 graden en dat van de afvoer 65 graden. Na het doorlopen van het systeem wordt het water in de verwarmingsketel
opnieuw opgewarmd tot 90 graden, enzovoort. Het is dus een gesloten systeem waarin steeds hetzelfde water wordt gerecirculeerd. Het enige contact met de waterleiding is er voor het eventueel bijvullen van het systeem. Het systeem moet tevens kunnen worden afgetapt en ontlucht.
Er zijn vele typen radiatoren, waaronder de ledenradiator [opgebouwd uit ringvormige elementen], de plaatradiator [een platte doos van geperst plaatstaal] en de paneelradiator [een vlakke plaat met aan de binnenzijde verwarmingsbuizen]. Radiatoren geven hun warmte af door straling en door convectie en worden bij voorkeur geplaatst nabij de gevelopeningen zodat direct een voorziening is getroffen tegen de zogenaamde koudeval. Dit is de luchtstroom met relatief koude lucht die nabij raam- en deuropeningen merkbaar kan zijn.
Wanneer een radiator boven het vloerniveau niet gewenst is [bijvoorbeeld bij ramen die doorlopen tot aan het vloerniveau of onder deuropeningen] kan gekozen worden voor een toepassing van een convector in een door een rooster afgedekte put onder de vloer. Een convector bestaat meestal uit een leiding met een groot aantal aangelaste ribben. Zo wordt het stralingsaandeel tot een minimum teruggebracht; het langstromen van lucht [convectie] wordt zo bevorderd. Over het algemeen wordt bij convectoren een hogere watertemperatuur gebruikt dan bij radiatoren.
Een vloerverwarmingssysteem bestaat uit een stelsel van flexibele buizen die worden ingestort in de steenachtige afwerklaag van de vloer. Ook dit is een gesloten systeem waarin het water wordt rondgepompt. Bij vloerverwarming ontstaat [door de lagere gebruikstemperatuur van dit systeem] een behaaglijke warmte die vooral berust op straling. Het geldt als een effectieve en aangename manier van verwarming, maar kent enkele bezwaren en beperkingen. Ten eerste stelt het eisen aan de vloerafwerking, een steenachtige afwerking heeft de voorkeur. Tapijt is in combinatie met vloerverwarming minder gewenst omdat het isolerend werkt en een houten vloer is minder geschikt omdat hout gaat 'werken' onder invloed van temperatuurverschillen. Tevens wordt koudeval bij vloerverwarming niet zo effectief bestreden als bij radiatoren en convectoren. Vloerverwarming is verder vrij traag, het duurt lang voordat het systeem op vol vermogen werkt. Dit is met name een probleem bij gebouwen die niet de hele dag worden gebruikt
Water als koelmedium wordt meestal toegepast via koelplafonds. Een koelplafond is een in het plafond opgenomen stelsel van buizen waardoor koud water stroomt. De lucht in de ruimte kan de warmte kwijt aan dit plafond. Een koelplafond is een effectieve manier van koelen, maar een in aanschaf en gebruik relatief duur systeem [koelen is over het algemeen duurder dan verwarmen], daarnaast vergt het veel aandacht met betrekking tot de toegepaste materialen en de detaillering.
In grotere gebouwen wordt naast een mechanische ventilatie vaak zogenaamde topkoeling toegepast, waarbij de lucht in de ventilatiekanalen alleen wordt gekoeld op de momenten dat de ruimtetemperatuur bepaalde grenswaarden overschrijdt [vaak alleen op warme zomerdagen of wanneer veel mensen bijeen zijn]. Bij deze koelsystemen worden meestal andere vloeistoffen dan water als medium gebruikt, vergelijkbaar met de koeling van automotoren en airconditioning in auto's.
Vanwege het vele gebruik van water als oplosmiddel in bouwmaterialen is vocht bij de bouw een veel voorkomend probleem. Als de werzaamheden zijn uitgevoerd duurt het nog geruime tijd totdat alle materialen en ruimten droog zijn. Soms kan een volgende fase in het werk niet gestart worden voordat er een lagere vochtigheidsgraad is bereikt [door de ruimte bijvoorbeeld tijdelijk te verwarmen]. Fabrikanten hanteren vaak voorschriften voor de vochtigheidsgraad bij de verwerking van hun producten en materialen.
Uiteraard kan ook het weer een remmende invloed hebben op de bouw. Het KNMI in de Bilt geeft dan ook regionaal gebonden weerberichten uit voor de bouwwereld. Zo wordt het aantal 'werkbare' dagen centraal achteraf vastgesteld om juridische problemen over vertraagde planningen te voorkomen. Bij vorst zijn bepaalde werkzaamheden [zoals metselen en betonstorten] niet mogelijk en bij langere vorstperiodes wordt er niet gewerkt in de bouw [vorstverlet]. Vanwege de hoge kosten van stagnatie worden er nieuwe technieken ontwikkeld, zoals het tijdelijk compleet overkappen van bouwplaatsen.
Kees van der Hoeven, Maarten Polkamp, Sander Troost (2000), Bouwtechnisch ontwerpen - algemene inleiding [blok Huis], dictaatuitgave TU Delft faculteit Bouwkunde, afdeling BT - leestoel SAC
de illustraties worden binnenkort toegevoegd
Datum
Deze pagina is voor het laatst bijgewerkt op

14 mei 2007
Adverteren
Wij bieden u verschillende mogelijkheden voor advertenties en banners